Oneigenlijk gebruik (1)
Ik schrik wakker en het eerste dat door me heen flitst is haar lichaam. Gebronsd in de winter als een rijpe druif die de seizoenen tart met de zelfverzekerdheid van terloopse trots. Alsof het echt gebeurd is herinner ik me de heerlijke details van een nacht gekmakende seks. Ik voel hoe mijn lichaam kalm nageniet en dompel me onder in de loomheid ervan. Weer schrik ik, nu echt, want het is niet D’s lichaam dat in mij wegebt, maar dat van N. Heel even ben ik volslagen in paniek, maar het droomdoek valt en ik zie de dingen voor wat ze zijn: ongevaarlijke uitingen van oneindig diepe verlangens. Niets om me zorgen over te maken.
De wekker is niet afgegaan en ik ben laat. Omdat de regels van de betamelijkheid voorschrijven dat ik geschoren op werk verschijn, om nog maar te zwijgen over het snel naderende tijdstip waarop dit dient te gebeuren, sla ik het ontbijt over. Vermoedelijk is dit de eerste vergissing in wat me later toeschijnt als de onontkoombare gang der dingen. Onderweg naar werk stuur ik N. een sms: “Grappig, ik heb over je gedroomd vannacht.” Dit is zonder twijfel de tweede.
De lichte teleurstelling die ik ervaar als ik geen antwoord krijg, verbaast me. Het is bijna een jaar geleden sinds ik N. voor het laatst heb gezien. Ik ben snel afgeleid, en raakte dat toen door D. D. betovert nog steeds, maar het is wrikken, kraken, ze is stuurs en veeleisend, ze is zorgzaam en loopt over van liefde, zoveel dat het me smoort. De voortdurende angst dat ze Nederland verlaat en mijn onvermogen haar te vragen of ze blijft lijken funest. Binnenkort beslist ze en wil mij graag hierbij betrekken. Serviliteit is niet een rol die mij past.
Toen N. nog een feit was, bezochten we na één van onze nachten van drank en overmaat de bakkerij waarboven ik woon. Op kousenvoeten, in de regen, voor croissants. Nu vraagt N. of dit was wat ik droomde. Ik antwoord met een slecht anglicisme dat de droom fysieker was dan dat en voeg toe dat ik zulke dromen eigenlijk nooit heb. Ik sta in brand. Mijn hart klopt in mijn keel, mij lid zwelt op, en mijn zintuigen spannen zich tot het uiterste. De donkere jongen die de papierbakken leegt glimlacht naar me alsof hij me betrapt en ik vraag me af of hij homo is. N. geeft geen antwoord. “Bakzeil,” denk ik. Vergissing drie lijkt vakkundig gedemonteerd.
Het is tien voor half twee ’s nachts als N. reageert:”Heel bijzonder… misschien moet je wat vaker dromen?!” Ik ben in een café. Alcohol is de Umwertung aller Werte waarvan je geen druppel wilt verspillen. Ze is de zoetste vrijheid, puur en abject. Ik voel mijn hart kloppen in mijn kruis. Ik twijfel. Even. Dan spring ik: “Are you game?” Ze begrijpt de opmerking in eerste noch in tweede aanleg. “Game”, een Engelse jachtterm. Ik leg alleen de eerste betekenis uit: “Are you in?”
Ja.
Het is nu geen vergissing meer. In volgende berichten worden locatie (bij mij thuis) en tijdstip (over tien minuten) vastgesteld. Nog steeds heb ik N. niet gesproken. Onder het voorwendsel dat de drank een vroegtijdige aftocht noodzaakt, dirigeer ik mijn gezelschap naar buiten. Twee volle glazen bier blijven achter. Een jaar geleden sloeg mijn interesse in N. om in verveling met een snelheid en felheid die iedere uitleg achterhaald maakten. Puur en abject. Ik verwacht daarom niet dat N. zal verschijnen, maar ze belt. Ze wacht op me.